
II Zondag na Kerstmis
Lezingen: Sir 24:1-4.12-16; Ef 1:3-6.15-18; Joh 1:1-18
De proloog van het Johannesevangelie, die de liturgie ons vandaag biedt, is zo'n hoog lied dat, zoals Augustinus en Chrysostomus opmerken, alleen goddelijke openbaring het kon uitdrukken. En voor Johannes werd juist het symbool van de adelaar gekozen. De westerse kerk gebruikte het als zegen voor de zieken, de pasgedoopten en aan het einde van de mis.
Er is veel gediscussieerd over de vraag of het iets met het Evangelie te maken had, of het een voorspel, een schets, een samenvatting of simpelweg een formulering van het kèrigma, de verkondiging, in Hellenistische termen was om Griekse lezers te overtuigen.
In ieder geval kondigt de proloog de driedimensionale theologie van Johannes aan: de openbaring van God in Jezus Christus, onze oproep tot geloof, Jezus Christus, redding voor de hele schepping.
Met name
-
Het openbarende Woord van God
Het woord van God (Dabar IHWH) wordt gezien als een persoon in Jesaja 55:10-11 en Wijsheid 18:15-16.
Het is scheppende kracht in Sanskriet 33:6-9 en in Sanskriet 147:15.18-19, in Wisk 9:1 en Sirk 42:15.
Het wordt geïdentificeerd met de Torah (Wet) in Sl 119; 78:10; Jes 1:10; 2:3…
Het wordt geïdentificeerd met Wijsheid (Kokmah), zoals in de eerste lezing van vandaag uit het boek Sirach (Sir 24:1-4.12-16).
Dergelijke wijsheid:
a) is bij God vóór de schepping (Wijs 9:4,9; Spr 8:22-23,30; Sir 24:3v…);
b) is bemiddelaar van de schepping (Wijs 9:1-2,9; 7:21,26; Spr 3:19-20; 8:26-30):
c) zij kwam naar de aarde (Spr. 8:31; Wijs. 7:22,27; 9:10; Sir. 24:8-11; Henoch 42:2);
d) zij is een brenger van weldaden voor de mens (Sir. 24:20; Spr. 8:35; 9; 5…).
Deze concepten zijn nog duidelijker in de Targum, de Aramese vertaling van de Hebreeuwse Bijbel: de Memrà (= “Woord” in het Aramees) heeft een creatieve, maar bovenal een onthullende functie. En het is Gods Memrà die openbaart en redt (cf. Targum Jerushalaim op Deut. 32:39 en Targum Neophytes op Lev. 22:23). -
De onthullende incarnatie
Het ‘schandaal’ van Johannes is dat het Woord van God, de Thora en de Wijsheid (die al met elkaar in verband staan in het Oude Testament) een historische man zijn geworden, Jezus van Nazareth: de Shekinàh heeft zijn tent opgeslagen in het zichtbare lichaam van Jezus.
God is geschiedenis geworden: wie Jezus ziet, ziet de Vader (12:45; 14:9)! Het is de meest schokkende boodschap in de geschiedenis, die ons uitdaagt om te antwoorden. Wie is Jezus voor mij? Accepteer ik hem? Geloof ik in hem? Is hij de vriend die met mij in dialoog gaat?
Is hij mijn weg, waarheid, leven? Heb ik Jezus lief? Zoek ik hem? Is hij mijn alles, mijn enige gedachte, het doel van mijn leven? Weet ik dat alleen hij “die in de schoot van de Vader is” (v. 18) de Vader aan mij kan openbaren?
We hadden Johannes nodig! De God die we zo zochten in het Oude Testament is nu geopenbaard in een man die met ons meeloopt, zijn Zoon Jezus Christus! Theologie wordt christologie! Verbaasd aanbidden we deze man, deze broeder van ons, die we hebben ontdekt als de Shekinah van God in ons midden. In hem woont God bij ons, we worden “zijn dingen” (vs. 11), Gods familie, zelfs zijn kinderen (vs. 12).
Het enige dat nog rest, is dat wij Hem ontvangen en in Zijn Naam geloven (vs. 12). -
Redding
De Incarnatie voltooit het scheppingsplan, zoals de Tweede Lezing (Ef. 1:3-6,15-18) stelt: “God heeft ons uitgekozen vóór de schepping van de wereld…, ons voorbestemd om zijn aangenomen kinderen te zijn door Jezus Christus” (Ef. 1:4-5). God, Liefde, die een partner in Liefde wil hebben, schept de mens en de kosmos, maar hij moet ze anders dan zichzelf scheppen. En als God oneindig is, zal de mens eindig zijn, als God eeuwig is, zal de mens sterfelijk zijn, als God immens is, zal de mens beperkt zijn.
Maar God wil de mens onsterfelijk, onbegrensd, goddelijk. En daarom is er vanaf de eerste scheppingsdaad voorzien in de Incarnatie, waarbij het God Zelf is die de beperking van de mens op Zich neemt en hem vernietigt in de Opstanding. Het Woord gaat uit van de Vader, gaat de schepping binnen en keert terug naar de Vader, maar brengt de mens met zich mee, uiteindelijk “vergoddelijkt,” “zoon van God,” en met de mens de hele schepping bevrijd van het kwaad. Genesis 1-2 is eigenlijk de Apocalyps, het is een profetie van de vrije, onsterfelijke mens die met God praat in de avondbries, de mens die pas vervuld wordt na de Incarnatie van de Zoon, de ware Adam, “de Mens” bij uitstek (Joh. 19:5), het Archetype van de hele schepping: “alles is door Hem gemaakt, en zonder Hem is niets gemaakt van al wat bestaat” (Joh. 1:3).