
Evangelie voor zondag 09 februari: V Zondag C: Lucas 5:1-11
VISSERS VAN MENSEN
1 Op een dag, toen hij bij het meer van Genèsaret stond 2 en de menigte verdrong zich om hem heen om het woord van God te horen, zag hij twee boten aan de oever liggen. De vissers waren naar beneden gegaan en waren hun netten aan het wassen. 3 Hij stapte in een boot, die van Simon was, en smeekte hem om een eindje van de oever af te gaan. Hij ging zitten en begon de menigte vanaf de boot te onderwijzen.
4 Toen Hij uitgesproken was, zei Hij tegen Simon: ‘Ga naar zee en werp je netten uit om te vissen.’ 5 Simon antwoordde: Meester, de hele nacht hebben we hard gewerkt en niets gevangen, maar op uw woord zal ik de netten uitwerpen. 6 Toen ze dat deden, vingen ze een enorme hoeveelheid vis, en de netten scheurden. 7 Toen wenkten ze hun metgezellen in de andere boot om te komen helpen. Ze kwamen en vulden beide boten tot het punt dat ze bijna zonken. 8 Toen Simon Petrus dit zag, wierp hij zich op de knieën van Jezus en zei: ‘Heer, ga weg van mij, want ik ben een zondaar.’ 9 Er was inderdaad grote ontzetting over hem en allen die bij hem waren vanwege de visvangst die ze hadden gedaan. 10 zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die metgezellen van Simon waren. Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang, voortaan zul je een visser van mensen zijn.’ 11 Nadat ze hun boten aan land hadden getrokken, lieten ze alles achter en volgden hem.Lk 5: 1-11
Beste zusters en broeders van Misericordia, ik ben Carlo Miglietta, een arts, bijbelgeleerde, leek, echtgenoot, vader en grootvader (www.buonabibbiaatutti.it). Ook vandaag deel ik met jullie een korte gedachtemeditatie over het Evangelie, met speciale verwijzing naar het thema van genade.
Vissers van mensen (Lukas 5)! Tot wat een vreemde verbintenis roept U ons vandaag, Heer! U openbaart U aan ons in kracht en macht, als de “Heilige, Heer der heerscharen, van wiens heerlijkheid de hele aarde vervuld is, … de Koning” (Eerste lezing: Jes 10-6): wij voelen ons “verloren, van onreine lippen, bewoners van een volk van onreinen” (Jes 2). U transformeert met één enkel Woord van U onze nutteloze nachtelijke arbeid in een overvloedige vangst (Evangelie: Lc 4-6): en wij blijven achter met een grote verbazing en een diep gevoel van onwaardigheid voor Uw grootheid (Lc 5-5). Wij zouden een uitnodiging verwachten tot voortdurende aanbidding van Uw naam, tot het brengen van lofoffers, tot voortdurende meditatie over Uw wet, tot neerknielende overpeinzing van Uw mysterie… In plaats daarvan wilt U ons … vissers van mensen! U, de Almachtige, Heer van cherubijnen en serafijnen, wiens “Woord nooit terugkeert zonder uw wil te hebben gedaan” (Jes. 5:6), hebt ons nodig om uw Woord te verspreiden. U bent de God die zijn schepselen nodig wil hebben: u bent de God die een bedelaar wordt en vraagt: “Wie zal ik sturen en wie zal voor ons gaan?” (Jes. 5:8).
Vissers van mensen! U wilt dat wij degenen zijn die uw Evangelie doorgeven aan alle andere mensen, onze vreugdevolle persoonlijke ervaring van uw Verrijzenis en overwinning over ellende, ziekte, zonde en dood (Tweede lezing: 1 Kor. 15:1-9). U roept ons, gered uit de Bijbelse zee van chaos en kwaad, op om op onze beurt vissers van mensen te worden! U bindt uw Woord aan een "overdracht" (paradosis: 1 Kor. 15:1-3), waarvan wij tegelijk de getuigen, de belemmeringen, de garanten moeten zijn. En als wij, wij allemaal, dit niet doen, zal het Blijde Tijding niet tot anderen komen: "Hoe zullen zij geloven, zonder ervan gehoord te hebben? En hoe zullen zij ervan horen, zonder iemand die het verkondigt?" (Rom. 10:14).
Vissers van mensen! Het is een uitnodiging, Heer, die u niet alleen richt tot priesters en nonnen, maar tot al uw discipelen. Wij allemaal, leken, moeders of vaders, ondergedompeld in de zee van de wereld, niet bang om onszelf te verontreinigen met haar ongerechtigheid, moeten ook vissers van mensen zijn, het Woord verkondigend “bij elke gelegenheid, op het juiste moment en ontijdig” (2 Tim. 4:2). Ieder van ons moet, net als Paulus, verteerd worden door de ijver om te evangeliseren, en getuigen: “Het is mijn plicht om het evangelie te verkondigen; wee mij als ik het evangelie niet verkondig” (1 Kor. 9:18). Want wij zijn “geroepen om de Kerk aanwezig en ijverig te maken,” uw boot van verlossing (Mc. 3; 9-4; Joh. 35), “op die plaatsen en in die omstandigheden waarin zij geen zout van de aarde kan worden, behalve door” de onze: “want de glorieuze last van het werken, zodat het goddelijke heilsplan elke dag meer en meer alle mensen van alle tijden en van de hele aarde kan bereiken, valt op alle leken” (Lumen Gentium, nr. 41). “De leken kunnen en moeten daarom een waardevolle actie ondernemen voor de evangelisatie van de wereld; … het is noodzakelijk dat allen samenwerken aan de uitbreiding en de toename van Christus’ Koninkrijk in de wereld” (nr. 6).
Vissers van mensen! Tot mij richt U vandaag, Heer, de oprechte oproep om te gaan en alle volken te onderwijzen, hen te dopen in uw naam en hun alles te leren wat U ons geboden hebt (Mt 28-19). Ik word vandaag door U geroepen om “met U te zijn, om mij uit te zenden om te prediken en om macht te hebben om demonen uit te drijven” (Mc 20). Moge ik niet blijven om te koesteren in mijn persoonlijke redding. Moge ik begrijpen dat uw volgen een missie is, dat uw discipelschap apostolaat is; dat het geluk van zoveel broeders en zusters die nog steeds “in duisternis en in de schaduw van de dood” (Lc 3) liggen, alleen van mij afhangt. En dat ik te allen tijde met vreugde en edelmoedigheid op uw uitnodiging antwoord: “Hier ben ik, zend mij!” (Jes 14).
DE MISSIONAIRE NATUUR “AD GENTES”
Ieder van ons is een missionaris krachtens ons Doopsel, en daarom zijn we op elke leeftijd door de Heer uitgekozen om zijn Evangelie te verkondigen aan allen die we in de dagelijkse routine van ons leven tegenkomen. Maar Jezus gaf ons, voordat hij naar de hemel opsteeg, nog een specifieke taak: “Ga heen en maak alle volken tot mijn leerlingen” (Mt 28-18); “Jullie zullen mijn getuigen zijn … tot aan de uiteinden van de aarde” (Handelingen 20). Het komt daarom ook op ons allen aan om het Blijde Nieuws aan alle volken te brengen. Daarom bevestigde het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie: “De pelgrimerende Kerk is van nature missionair” (Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Ad gentes, nr. 1); en nodigde “elke gemeenschap … uit om het uitgestrekte web van haar liefdadigheid uit te breiden tot aan de uiteinden van de aarde, waarbij ze dezelfde zorg toont voor degenen die ver weg zijn als voor degenen die haar eigen leden zijn” (Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Ad gentes, nr. 8).
Laten we het dus hebben over de onvermijdelijke behoefte, op alle leeftijden, om missionarissen te zijn “ad gentes,” voor die vijf miljard mensen die Jezus niet kennen, en om “dezelfde zorg” te hebben voor de problemen van onze gemeenschappen en die van verre bevolkingsgroepen. En hier… valt de ezel! Een missionaris-ouderling, pater Natale Basso, schrijft: “Missionaire toewijding ‘ad gentes’ is niet iets meer voor christenen die sympathie hebben voor missies… Het is heel gebruikelijk om te denken dat interesse tonen in missies een houding is als elke andere, zoals gevoelig zijn voor de armen, voor de zieken, voor heilige liederen, dus kiest men ervoor om deel uit te maken van de missionaire groep, het koor, de liturgische groep, de verschillende vormen van vrijwilligerswerk. Het idee dat de missionaire inzet “ad gentes”… daarom diepgaand en met standvastigheid door iedereen beleefd moet worden, worstelt om aan te slaan, slaagt er niet in door te breken, slaagt er niet in te overtuigen… In plaats daarvan moet missionaire bezieling samenvallen met christelijke vorming, doordringend van een missionaire geest alle pastorale acties die de kiemen van de doop in het individu en in de gemeenschap ontwikkelen: de liturgie, de catechese, het hele proces van christelijke initiatie… Helaas is dit niet het geval. Missionaire bezieling blijft een parallelle activiteit aan pastorale actie en de spirituele vorming van christenen. Verschillende verantwoordelijken, verschillende gebieden, vaak ook verschillende doelstellingen en inhoud… Maar een christelijke gemeenschap is niet trouw aan haar roeping als ze niet missionair is. Ofwel is het een missionaire gemeenschap, ofwel is het helemaal geen christelijke gemeenschap. Missionalisme is geen zaak van specialisten (zij die vertrekken), maar betreft iedereen. Degenen die geroepen zijn om te vertrekken, moeten gaan; maar hoevelen zijn er die niet reageren en niet gaan! Degenen die geroepen zijn om te blijven, moeten hun medewerking verlenen; maar hoevelen zijn er die weinig bidden voor degenen die zijn vertrokken, of die materiële hulp sturen met de druppelaar, terwijl ze ervan overtuigd zijn dat ze wie weet wat doen... Het is dringend noodzakelijk om tegen de stroom in te gaan. Als je missionair werk hebt begrepen, blijf er dan niet bij staan; als je het niet hebt begrepen en het als een bijkomstigheid beschouwt, ga dan aan de slag, omdat je een christen bent of een christen die mank loopt, een hand mist of niet goed kan zien.”
Gelukkige genade voor iedereen!
Iedereen die een meer volledige exegese van de tekst wil lezen, of wat inzichten wil, gelieve mij te vragen op migliettacarlo@gmail.com.