
Driekoningen van de Heer
Lezingen: Jes. 60:1-6; Ps. 71; Ef. 3:2-3. 5-6; Mat. 2:1-12
“Toen Jezus geboren werd, verschenen er enkele Wijzen die uit het oosten kwamen. Dit feit zorgde voor zoveel schandaal in de kerk, omdat de evangelist de term “magiër” aannam. Magiër is een activiteit die verboden is in het boek Leviticus in hoofdstuk 19 en in de Talmoed lezen we zelfs “wie iets leert van een mango verdient de dood.” Dus de eerste mensen die de geboorte van Jezus, de zoon van God, opmerkten, waren buitenlanders, heidenen en toegewijd aan een schandalige, verboden activiteit, de term magiër duidt op: bedrieger, verdorven. Toen zorgde de vroege christelijke gemeenschap ervoor dat deze term werd afgezwakt van magiër tot de meer onschuldige 'Wijzen'” (A. Maggi). Deze “màgoi” zijn astrologen, die de tekenen van de hemel onderzoeken. Herodotus, een oude schrijver, stelt dat de “Wijzen” een van de zes stammen van de Meden in Iran vormden, een priesterkaste.
Maar of ze nu tovenaars of geleerde astrologen zijn, het zijn heidenen, afstandelijke wezens die na een lange reis de Heer komen aanbidden.
De bladzijde van de Wijzen is een plechtige verklaring van missionair en universalisme. Deze episode herinnert aan de conclusie van het hele Evangelie: “Ga en maak alle volken tot mijn leerlingen…” (Mt 28). Twee missionaire bladzijden die het verhaal van Christus openen en sluiten, met een verschil: in de episode van de Wijzen zijn het de volken die in Jeruzalem aankomen (Eerste lezing: Jes 18-60), aan het einde van het Evangelie is het de Kerk die naar de wereld wordt gezonden. Deze tweede aantekening drukt dieper het concept van missie als dienst uit, als uit zichzelf gaan om op zoek te gaan naar anderen: het is “de uitgaande Kerk”, waarover paus Franciscus vaak tot ons spreekt, “die naar anderen uitgaat om de menselijke periferieën te bereiken” (Evangelii gaudium, nr. 1).
Paus Franciscus schreef in zijn Boodschap voor de XCVIII Wereldmissiedag 2024: “Missie is een onvermoeibaar uitgaan naar de hele mensheid om haar uit te nodigen tot ontmoeting en gemeenschap met God. Onvermoeibaar! God, groot in liefde en rijk in genade, gaat altijd uit naar iedere mens om hem te roepen tot het geluk van zijn Koninkrijk, ondanks onverschilligheid of afwijzing. Zo ging Jezus Christus, de goede herder en gezant van de Vader, op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël en wilde hij verder gaan om zelfs de meest verre schapen te bereiken (vgl. Joh. 10). Hij zei tegen de discipelen: "Ga!" zowel voor als na zijn verrijzenis, en betrok hen bij zijn eigen missie (vgl. Luc. 16; Mc. 10). Om deze reden zal de Kerk blijven uitgaan voorbij alle grenzen, steeds weer uitgaan zonder moe te worden of de moed te verliezen in het aangezicht van moeilijkheden en obstakels, om trouw de missie te vervullen die van de Heer is ontvangen... En laten we niet vergeten dat iedere christen geroepen is om deel te nemen aan deze universele missie met zijn of haar eigen getuigenis van het Evangelie in elke omgeving, zodat de hele Kerk voortdurend met haar Heer en Meester uitgaat naar de "kruispunten" van de wereld van vandaag. Ja, “het drama van de Kerk vandaag is dat Jezus steeds op de deur klopt, maar van binnenuit, omdat we hem naar buiten laten! Zo vaak eindigen we als een Kerk… die de Heer niet naar buiten laat, die hem als haar ‘eigen ding’ houdt, terwijl de Heer kwam voor de missie en wil dat wij missionarissen zijn” (Toespraak tot deelnemers aan de conferentie gesponsord door het Dicasterie voor de Leken, het Gezin en het Leven, 3 februari 16). Mogen wij allen, de gedoopten, bereid zijn om weer te gaan, ieder volgens onze eigen levensomstandigheden, om een nieuwe missionaire beweging te beginnen, zoals bij de dageraad van het christendom!” (nr. 15).
In de tweede lezing (Ef. 3:2-3, 5-6) herinnert Paulus degenen die dachten dat de roeping tot verlossing exclusief was voor het uitverkoren volk Israël eraan dat hij was gezonden om te verkondigen dat allen, zelfs de heidenen, “in Christus Jezus geroepen zijn om deel te hebben aan dezelfde erfenis, om hetzelfde lichaam te vormen, om deelgenoten te zijn van de beloften.” Paus Franciscus vermaant ons: “De discipelen-missionarissen van Christus hebben altijd in hun hart zorg voor alle mensen van elke sociale of zelfs morele status. De gelijkenis van het banket vertelt ons dat de dienaren, op aanbeveling van de koning, “iedereen die ze vonden, zowel slecht als goed” verzamelden (Mt. 22:10). Bovendien zijn het juist “de armen, de kreupelen, de blinden en de lammen” (Lc 14:21), dat wil zeggen de laatsten en gemarginaliseerden van de samenleving, die de speciale gasten van de koning zijn. Zo blijft het bruiloftsmaal van de Zoon dat God heeft bereid, voor altijd open voor iedereen, omdat zijn liefde voor ieder van ons groot en onvoorwaardelijk is. ‘Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’ (Joh. 3)” (nr. 16).