Doopsel van de Heer

Lezingen: Jes. 40:1-5.9-11; Titus 2:11-14; 3:4-7; Lucas 3:15-16.21-22

DE GOD DIE ONDER DE ZONDAARS STAAT

Heer Jezus, u “heerlijkheid van God”, u “God die met kracht komt, die met zijn arm heerschappij voert” (Jes. 40, 5. 10: Eerste lezing), u bent daar vandaag, vermengd met de armen die naar de Doper gaan om het teken van bekering van zonden te vragen. U, de Eeuwige, de Onmetelijke, die we hebben overwogen, gezongen door de engelen (Lc. 2, 9-14) en aanbeden door de wijzen (Mt. 2, 1-11) in het mysterie van Kerstmis, u maakt uw debuut in het openbare leven door in de rij te staan ​​tussen zondaars die wachten op de doop. Maar Heer, de machtigen, de rijken, zij die tellen, staan ​​nooit in de rij! Hebt u ooit een minister, een industrieel, een prelaat, of zelfs een congreslid of een wethouder in de rij zien staan? Nee, ze hebben de secretaris die voor hen zorgt, het enige dat ze nodig hebben is een telefoontje, of er is in ieder geval een gereserveerde afspraak voor hen gemaakt. Het zijn daarentegen de armen die in de rij staan: het zijn de zieken die al om zes uur 's ochtends in de rij staan ​​voor de ASL-loketten om dat examen te boeken dat zo noodzakelijk is en waar de openbare voorziening je zo van doet zuchten. Het zijn de oude dames die bij het postkantoor in de rij staan ​​om hun kleine pensioen op te halen. Het zijn de werklozen die bij het arbeidsbureau in de rij staan ​​om te vragen of er een vacature is. Het zijn de immigranten die dagenlang in de rij staan ​​om hun verblijfsvergunning te verlengen. Het zijn de daklozen die in de rij staan ​​bij het opvangcentrum om een ​​kom soep of een bed voor de nacht te krijgen. Het zijn de gewone mensen die in de rij staan ​​bij kantoren om een ​​document te krijgen of belasting te betalen, om te kopen op de grote uitverkoop of om het stadion binnen te komen, en soms (helaas steeds zeldzamer...) zelfs om te biechten...

Maar jij, Heer, wat doe je daar? Jij, “de geliefde Zoon,” in wie de Vader behagen schept (Lukas 3:22, Evangelie), staat daar in de rij, geduldig, wachtend op je beurt! Het is ook niet jouw beurt om te spreken, te handelen, te pronken, maar om het nederige gebaar te maken van de berouwvolle zondaar, de slechte man die zijn leven wil veranderen, de godslasteraars, de moordenaars, de gewelddadigen, de overspelers, de dieven, de meineedplegers, de immorele… Werkelijk “hoewel je goddelijk van aard was, heb je je gelijkheid aan God niet als een jaloerse schat beschouwd, maar je hebt jezelf uitgekleed, de gedaante van een slaaf aangenomen en je aan de mensen gelijk gemaakt” (Fil. 2:6-8). U bezegelt werkelijk het begin van uw bediening met de stijl van “zichzelf ontledigen” die u ertoe zal brengen “een man van smarten te worden, die goed bekend is met lijden…, veracht…, getuchtigd, door God geslagen en vernederd…, doorboord…, verpletterd…, mishandeld…, neergebogen met smarten” (Jes. 53:3-5.7.10), wiens mysterie van lijden wij overdenken verplaatst op Golgotha; de weg van vernedering, die u ertoe zal brengen de ‘Gekruisigde Messias te zijn, ergernis voor de Joden, dwaasheid voor de heidenen’ (1 Kor. 1:23). Maar niet alleen “hebt Gij ons lijden gedragen, hebt Gij ons leed op U genomen” (Jes. 53:4), maar “hebt Gij de zonde van velen gedragen” (Jes. 53:12); u bent de “Zoon gezonden in een vlees als de zonde en met het oog op de zonde” (Rom. 8:3); “U die geen zonde kende, bent door God als zonde behandeld voor ons” (2 Korintiërs 5:21).

Wij hoeven alleen maar in stilte het mysterie van uw liefde te overdenken, van uw tedere herderlijke zorg die de kudde zo nederig en geweldloos verzamelt: ieder weet dat een God die zich onder zondaars mengt, werkelijk in staat is om “de lammeren op zijn borst te dragen, de moederschapen langzaam te leiden” (Jes. 40, eerste lezing), aandachtig voor onze behoeften, meelevend met onze zwakheden. U, o Heer, weet hoe wij gemaakt zijn en doordringt met uw liefde elke werkelijkheid, zelfs de meest verachtelijke en kleinzielige.

Help ons om altijd onze fouten te erkennen, geef ons de gave van tranen voor onze zonden. En help ons te begrijpen dat zelfs ons Doopsel ons ertoe verplicht “de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en ingetogen, rechtvaardig en godvruchtig te leven in deze wereld” (1 Titus 2; 12: Tweede Lezing), naar uw voorbeeld, nederig onder de nederigen, arm onder de armen, laatste onder de laatsten.

Bekijk de video op ons YouTube-kanaal

bron

Andere klanten bestelden ook: